Op 30 kilometer afstand van de stad Burgos ligt in de heuvels één van de weinig overgebleven kerkjes uit zevende eeuws visigotisch Spanje. In september bezocht ik deze plek. In het kerkje, of wat er nog van over is, stond een blok steen met daarop in reliëf Jezus met twee engelen die elk met hun hand de zoon van God aanraken. Het beeld heeft een treffende gelijkenis met een altaar dat ik een maand eerder in de Italiaanse stad Cividale zag. In het museo Cristiano staat een altaar van de Longobardische hertog en koning Ratchis, waarin vrijwel hetzelfde beeld in reliëf was gehouwen. Hoe kan het dat in de zevende eeuw ergens in een kerkje op het platteland in het noorden van Spanje een reliëf wordt gebeeldhouwd dat bijna dezelfde beeltenis heeft als in de Longobardische koningsstad in Italië? Welke beeldhouwer is naar Quintanilla gestuurd om daar in een kerkje van 50 vierkante meter dit kunstwerk te houwen? En waarom bouw je een kerk met zulke afmetingen en deze kunst in een afgelegen gebied ver van alle steden? Deze vragen maken de periode tussen de laat-Romeinse tijd en de periode van de kalifaten van Cordoba in Spanje zo intrigerend. Dit kerkje vormt een onderdeel van mijn zoektocht naar de geschiedenis van Spanje.
Tussen de laat Romeinse tijd in Hispania en de verovering van het Iberisch schiereiland door de moren zitten ruim twee honderd jaar. In het begin van deze periode trokken er verschillende aan de Romeinen gelieerde volkeren de Pyreneeën over om hun heil te zoeken en vooral om buit te vinden. De groep die het meeste succes had waren de visigoten of west-goten. Zij waren het die alle andere volken in het Iberisch schiereiland overwonnen en hen onderworpen aan hun mores. Ik ben er inmiddels van overtuigd dat dit volk een kleine bevolkingsgroep was van zo’n 30 tot 100 duizend mannen en vrouwen die een systeem hadden ontwikkeld om andere bewoners van het Iberisch schiereiland te overheersen. De anderen, of dit nu die Romeinse hispaniërs waren, de oorspronkelijke Keltiberiërs of de nieuwe Sauven, betaalden belasting of droegen hun surplus af aan de visigotische edelen. Wanneer men dit weigerde kwamen de visigoten met een klein leger en maakte korte metten met het verzet. De visigoten bestuurden het Iberisch schiereiland vanuit hun stad Toledo, met een koning en een aantal edelen die elk een groot gebied onder controle hadden. Door middel van een systeem van patronage en gezworen vertrouwensbanden bleef de heerschappij gehandhaafd.
Een andere manier om de grote verscheidenheid aan bevolkingsgroepen te overheersen was de kerk. De visigotische heersers wisten de katholieke kerk aan zich te binden en visa versa. De katholieke kerk kon door de nauwe band met de visigotische koning hun geloofsregels opleggen aan de bevolking van het koninkrijk. De koning kon door de nauwe band met de kerk zijn macht legitimeren en daarmee zijn heerschappij over het Iberisch schiereiland. De katholieke kerk heeft, net als in de rest van middeleeuws Europa, haar stempel gedrukt op de culturele eenheid in zesde en zevende eeuws Spanje. Hoe de kerk dat deed in Spanje komt onder meer tot uitdrukking in zo’n klein kerkje in Santa María Quintanilla de las Viñas
De kerk van Santa María Quinanilla de las Viñas ligt op een heuvel met uitzicht op de bergen en op een wijde vlakte met heuvels. De ‘kerk’ is slechts een klein rechthoekig gebouwtje. Het is het overblijfsel van het koor van de kerk met de twee transepten. Voor het gebouwtje liggen de fundamenten van het schip van het kerkje dat in de zesde of zevende eeuw is gebouwd. Bij mijn bezoek moet ik mij eerst goed oriënteren, omdat het kerkje meer lijkt op een boerenschuur. Uit een portocabin naast de kerk komt de beheerder van de kerk die ons toegang verschaft tot de wat groot uitgevallen schuur.
Voordat hij de sleutel in de deur steekt laat hij ons eerst de reliëfs zien aan de buitenkant van de kerk. Het zijn de vroeg christelijke symbolen van het katholieke geloof; de wijnrank, de duif en de wingerd. De reliëfs vormen twee sierbanden aan de buitenkant van de kerk.
Via een deur, in wat later blijkt het transept, betreden we een kleine hoge ruimte. In het midden van de rechthoekige kamer, vormt een grote hoefijzervormige boog de toegang tot het koor van wat ooit een kerk moet zijn geweest. De boog wordt ondersteund door twee zuilen met aan elke zijde een steen met in reliëf de zon en de maan. Boven de boog een steen met een reliëf waarop de God staat afgebeeld.
De beheerder laat ons de resten van het kerkje zien en wijst ons op de twee enorme stenen met het reliëf van Jezus en twee engelen. Hij gaat zitten in een hoek van het transept, pakt zijn gitaar en tokkelt een Spaanse melodie. Dan herinner ik mij het altaar van de Longobardische koningen uit Cividale. In mijn herinnering lijkt dit sprekend op het reliëf op de steen.
Heb ik nog een foto er van op mijn mobiel? Na enig zoekwerk kunnen we de foto laten zien van het altaar in Cividale. Het is het altaar van de hertog Ratchis van Friuli dat tussen 737 en 744 wordt gedateerd. In mijn beste Spaans vertel ik de beheerder mijn ontdekking. Ineens is de wat verveelde uitdrukking weg en springt hij op. Dit is interessant. Hij begint ons graveringen van kruizen te laten zien met een zaklamp die lijken op de kruizen uit Cividale. Dit bewijst volgens hem dat de kerk echt zevende eeuws is. Want zo merkt hij op, sommige wetenschappers stellen vraagtekens bij de ouderdom van deze kerk. Ik zie wel de overeenkomsten, maar harde bewijzen zijn er denk ik nog niet. Er zijn zo veel kunsthistorici. Het kan toch niet dat dat nooit is opgemerkt. Eerder ben ik verbaasd dat in zo’n afgelegen oord in de zevende eeuw zo’n kerk is gebouwd. Wat moet daarvoor de reden zijn geweest? Wie is de opdrachtgever voor de bouw van zo’n duur gebouw in een leeg gebied? Lag er een klooster in de omgeving of woonde hier een rijke landeigenaar die zijn status wilde opvijzelen? Allemaal vragen die mij aanzetten om meer te lezen over de visigoten in Spanje.