De samenzwering van Claudius Civilis

image

Vorige maand bezocht ik de tentoonstellingen De late Rembrandt. Het was er druk en warm. De zweetdruppels liepen over mijn voorhoofd. En toen stond ik stil voor ‘de samenzwering van Claudius Civilis: de eed’. Ik viel stil. Mijn mond wijd open. Wat een schilderij!

Ik liep tussen de menigte heen en weer. Dan weer dicht op het doek, dan weer enkele meters er van af. De kleuren, een schakering van geel, rood, grijs, bruin. De verf met dikke pasteuze lagen aangebracht op het doek. Wanneer je heen en weer loopt veranderen de dikke lagen tot figuren en details, die je dichtbij niet ziet. De kleding van Claudius wordt een mantel met sieraden en kettingen. De mannen krijgen gezichten en de strepen worden een tafelblad met glazen en zwaarden.

De tentoonstelling De late Rembrandt toont hoe Rembrandt in zijn latere periode experimenteerde en los komt van alle normen van de schilders van zijn tijd, los van de standaard composities en los van de gebruiken. De samenzwering van Claudius Civilis is naast al die andere meesterwerken een prachtig voorbeeld daarvan. Rembrandt schildert dit historiestuk voor het nieuwe stadhuis van Amsterdam, pas nadat Govert Flinck is overleden en de burgemeesters hem de opdracht geven één van de twaalf historiestukken te maken voor de galerij. Het onderwerp: de eedafname van Claudius Civilis, het eerste stuk van de opstand van de Batavieren tegen de Romeinen. Het doek, ruim vijf bij vijf meter, toont Claudius Civilis frontaal aan een tafel met zijn bende van rovermannen. Claudius zelf is verminkt, hij mist één oog, en kijkt direct naar de toeschouwer. De verf lijkt soms op het doek gekwakt, maar stap je twee stappen terug, dan zie je ineens details. Tussen vage gezichten zie je ineens een scherp gezicht, een glas een een kelk. Het licht spat van het doek. Het klatert van de tafel op de kleding en gezichten van het gezelschap rond de tafel.  De zwaarden schitteren in het licht. 

Het doek valt uit de toon bij de andere stukken. De opdrachtgevers willen het niet. Binnen een jaar wordt het doek weggehaald uit het Stadhuis en teruggegeven aan Rembrandt. Hoe moet Rembrandt zich hebben gevoeld toen hij het doek terugkreeg? Margriet de Moor beschrijft het in haar ‘De schilder en het meisje’. In haar boek staan de burgemeesters samen met Rembrandt voor het schilderij en geven ze commentaar. Hij is woedend en loopt weg zonder tegenwoord. Hij ontvangt het terug op een kar aan de Rozengracht en sjouwt het samen met zijn vrouw en zoon in zijn atelier. Daar snijdt hij de boven- onder- en zijkanten weg, zodat de kernvoorstelling overblijft.

Het overgebleven doek is het schilderij waar ik vol verbazing naar stond te staren bij de tentoonstelling. Het is nu nog twee bij drie meter, maar je kan je voorstellen hoe indrukwekkend dit geweest moet zijn in het nieuwe Stadhuis, volledig uit de toon vallend tussen de schilderijen van Ferdinand Bol, Govert Flinck en Jan Lievens. Rembrandt was zijn eigen weg gegaan, schilderde zonder compromissen aan zijn opdrachtgevers. Het is met recht een meesterwerk, beter nog dan de nachtwacht vind ik, omdat het los komt van de clichés, los van de details, los is van alle conventies van de schilderkunst.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geef een reactie