Begin jaren tachtig van de negentiende eeuw. Twee jongemannen ontmoeten elkaar in Den Haag. Beide mannen hebben een ideaal. Zij willen kunstschilder worden. De ene is autodidact, neemt af en toe les, maar zoekt zijn eigen weg. Hij is idealist, emotioneel en bijna religieus betrokken bij het harde leven van het volk, de boeren en arbeiders. De ander is klassiek geschoold, geeft les en is verbonden aan de Pulchri studio in Den Haag. Maar ook hij wil het volk schilderen en tekenen. Hij wil ‘le peintre du peuple’ worden.
Overeenkomsten in de schilderscarrière van twee jonge mannen
Vincent en George Hendrik hebben elkaar misschien al in augustus 1881, toen Panorama Mesdag werd geopend, ontmoet. Tot de nazomer van 1883, toen zij in Drenthe verbleven, Vincent in Nieuw Amsterdam en George Hendrik in het noorden van Drenthe, hebben zij elkaar regelmatig gezien in Den Haag. Ze hebben samen mensen getekend in de straten van Den Haag. Beiden gaan ze, zoals vele schilders van de Haagse School, naar Drenthe toe om daar landschappen en de natuur te tekenen en schilderen. Beiden gaan ze, net als vele beginnende schilders naar Parijs. Breitner in 1884 en Van Gogh in 1886. Ze nemen beiden les in het atelier van Cormon, maar hun kunstenaarscarrière is al van elkaar gescheiden. Van Gogh bewandelt in de laatste jaren van zijn leven een pad die hem wereldberoemd heeft gemaakt; hij produceert tientallen fascinerende schilderijen, kleurrijk, intens, waar de passie en emotie van af spat. Breitner blijft in Nederland en binnen de groep van de tachtigers, de man die de stedelijke vernieuwing van Amsterdam, het volk en de stad op het doek en de glazen plaat heeft vastgelegd.
Kruisbestuiving?
Het is een interessant vraagstuk hoe de twee jongemannen, Vincent was in 1881 28 en George Hendrik 24 jaar oud, elkaar hebben beïnvloed in hun schilderscarrière. In de masterthesis ‘Van Gogh en Breitner in Den Haag’ schrijft Helewise Berger daarover. Berger belicht in haar thesis vele aspecten van het schilderen in de jaren tachtig van de negentiende eeuw en hoe de twee mannen daarin stonden. Van de literatuur die ze lazen en hen inspireerden tot een andere keuze van thema’s tot het gebruik van materiaal en kleur. Dat ze elkaar tipten op boeken van Michelet en Erkmann Chatrian. Mooi is om te lezen dat de twee mannen elkaar wederzijds beïnvloedden met de keuze van hun onderwerpen. Zo wilden ze beide modellen tekenen van volkse typen. Ze liepen door de volksbuurten De Geest en Paddemoes van Den Haag op zoek naar karakteristieke hoofden die ze konden schetsen. Ook lijkt het er op dat ze elkaar tipten op interessante uitzichten en landschappen. Zo maakten ze beide schilderijen van hutten en boerderijen op Loosduinen. Breitner tekende en schilderde al langer paarden. Het lijkt er op dat hij het er met Vincent over gehad heeft, want de laatste schreef in een brief op 11 september 1882 in zijn brief aan Theo: “Ik ben druk bezig in de laatste tijd om op straat paarden te tekenen”. De beide schilders kenden elkaar toen een jaar en ze hebben mogelijk met elkaar in Den Haag gezocht naar thema’s die hen beide aanspraken. Intrigerend is te lezen dat de schilders met elkaar spraken, boeken uitwisselden en samen door Den Haag wandelden, maar dat ze elkaars schilderijen en werken niet mooi vonden. Breitner vond de schilderijen van Van Gogh “eskimokunst” en Van Gogh was niet echt te spreken over de werken van Breitner. Van Gogh schrijft in een brief over “drie oneindig grote lappen” van Breitner met een “niet onmystiek tooneel”.
De Haagse school voorbij
Wanneer ik hun werk zie in het Van Gogh museum, het Rijksmuseum en in het Dordrechts Museum dan heb ik het gevoel dat ik met grote vernieuwers te maken heb in de kunst. Van Gogh, buiten kijf, heeft de wereld veranderd met zijn kleurenpracht, zijn thema’s en vooral zijn wezen als kunstenaar. Zo in en in bezig met hoe je gevoel op het doek kan brengen. Breitner verrast mij ook met zijn grove schilderspalet, zijn impressionisme van de mensen in Amsterdam en zijn donkere tonale kleuren. Mooi ruim opgezet, grote doeken, met stadsgezichten, afbraakgebieden of heistellages. Het zijn volgens mij vooral vernieuwers omdat zij beide probeerden, ieder op hun eigen wijze, het leven van de arme, volkse mensen op het doek te krijgen. De boeren van Van Gogh, de dienstmeiden en arbeiders van Breitner. De grote groepen mensen die in de negentiende eeuw een meerderheid vormde, maar aan de randen van de maatschappij hingen. Slechte huisvesting, weinig eten, lange werkdagen en een slechte hygiëne. Breitner en Van Gogh stapten af van de idealiserende kunstopvatting, waarin de boer of visser werd afgeschilderd als hardwerkende man en zijn lot in handen van God legde. Van Gogh en in mindere mate Breitner stapten af van dat romantische beeld en zochten in die jaren samen in Den Haag naar het echte leven. In Drenthe, eind 1883 schilderden zij ploegende boeren en turfstekers. Prachtige doeken in de nog donkere en grijze tonen van de Haagse School.