In zijn boek Hannibal in de Alpen schrijft Jona Lendering over de zoektocht naar de pas in de Alpen waarover Hannibal in 218 voor Christus met zijn leger Italië in trok. Die zoektocht houdt historici, oudheidkundigen, geografen, archeologen, militairen en vele andere onderzoekers al eeuwen bezig. Velen waren overtuigd van hun stelling welke pas het was. Dat komt, zo lezen we, omdat er niet alleen weinig bronnen zijn over de tocht van Hannibals leger, maar dat de bronnen ook geen eenduidige informatie geven. Een wetenschapper kan zo op basis van de weinige informatie hypothese op hypothese stapelen en vertellen waar Hannibal de Alpen is overgestoken, terwijl een andere onderzoeker op basis van diezelfde bronnen een volledig andere route kiest. Lendering schrijft in dit boek over wetenschappers die op basis van ontoereikende bronnen stellingen poneren. Mensen die op basis van een archeologische vondst van dierlijke fecaliën een uitspraak doen dat het olifantenmest is, afkomstig van de olifanten uit de legerkaravaan van Hannibal. Wetenschappers die op basis van een Engelse vertaling van een Grieks woord gaan zoeken naar een blokkering van een pas in plaats van een verzakking. En zo neemt Lendering ons mee in de wonderlijke wereld van niet-historici en niet-archeologen die beweringen doen op basis van onvolledige informatie en aannames.
Lenderings boek zet aan tot nadenken. Nadenken over hoe er met minimale aantal bronnen (schriftelijk of archeologisch) omgegaan wordt in de zoektocht naar laat-Romeins Spanje. Meer specifiek zet het mij aan om nog een keer nauwkeurig te lezen wat we tot nu toe weten over de laat-Romeinse stad Begastri. Een bezoek aan de archeologische site van deze opgegraven stad en het museum in Cehegín laat maar enkele overblijfselen zien van wat ooit een laat-Romeinse stad in het zuidoosten van het Iberisch schiereiland was. Wat is het verhaal achter deze stad in de vierde, vijfde en zesde eeuw? En kan dat op basis van de huidige bronnen gereconstrueerd worden?
Een Romeinse municipio
Dat Begastri een Romeinse stad is aangetoond door de vondst van een altaarsteen in de buurt van de Cabezo de Roenas. Jupiter Optimo Maximo Res Publica Begastrensi staat er op de altaarsteen. Een Romeinse municipio dus, waarin de burgers rechten en plichten hadden. Vaak waren de wetten van de stad opgeschreven op koperen platen die op het forum van de stad hingen. Zoals in elke Romeinse stad bestond er in Begastri in de vierde eeuw een christelijke gemeenschap. Hoe groot deze gemeenschap was is onbekend. Dat er christenen in Begastri woonden is bekend omdat er fragmenten van sarcofagen zijn opgegraven. Zo is er een fragment van een sarcofaag met een afbeelding van Adam. Op het brokstuk is het reliëf van Adam te zien. Naast hem nog een deel van de boomstam waar een slang zich omheen slingert. Op een andere brokstuk is de opstanding van Christus te herkennen. Andere stukken laten afbeeldingen van toga’s zien, van een hand of enkels. Enkele brokstukken hebben een deel van een inscriptie. De fragmenten van sarcofagen zijn opgegraven in de resten van de muren van de stad. De grafstenen werden kapotgeslagen en hergebruikt als vulling bij de bouw van de stadsmuren. Het marmer van de sarcofaag van Adam is afkomstig is uit een steengroeve in La Spezie in Italië en wordt gedateerd in de eerste helft van de vierde eeuw. Vanaf die periode lieten vooraanstaande christelijke inwoners van Begastri zich begraven in luxe sarcofagen van marmer uit Italië. Dat gebeurde in veel steden in Hispania vanaf het moment dat het christendom geaccepteerd was door de Romeinse keizers. Het was, zo stelt Kulikowski in zijn boek Late Roman Spain and its Cities, een status symbool voor inwoners uit de klasse van de curialis, de mannen die in de lokale Romeinse curia het publieke leven domineerden. De mannen die in de derde eeuw zichzelf in hun toga’s lieten vereeuwigen in marmeren beelden in het lokale forum lieten zich vanaf de vierde eeuw in rijk versierde sarcofagen begraven.
Christelijke necropolis
Christelijke begraafplaatsen lagen gewoonlijk ver buiten de stadsgrenzen en ook ver verwijderd van hun heidense stadsgenoten. Omdat de brokstukken van de sarcofagen als spolia gebruikt zijn in de stadsmuren van de laat-Romeinse stad, is het onmogelijk om de exacte plaats van de christelijke necropolis te positioneren. Maar we kunnen er vrijwel zeker van zijn dat dit buiten de stad lag. Bij geen enkele laat-Romeinse stad in Spanje zijn er overblijfselen van kerken en begraafplaatsen binnen de muren gevonden. De christelijke cultus vond tot aan het einde van de vijfde eeuw plaats buiten de stad, langs de toegangswegen op de christelijke begraafplaatsen. Daar bouwden christenen hun eerste kerken, kloosters en basilica. Zoals bijvoorbeeld in Tarragona, Zaragoza, Barcelona, Mérida en Valencia. Voor Begastri is het de vraag waar de christelijke necropolis lag. Op de plattegrond van de archeologische site staan geen graven buiten de ommuurde stad. Aangenomen dat de christelijke begraafplaats aan de toegangsweg naar de stad lag, zou alleen de weg naar de oostelijke poort in aanmerking komen. Daar hebben de archeologen nog geen grafveld bloot gelegd en al helemaal geen christelijk grafveld uit de vierde of vijfde eeuw. Tot nu tot is het bewijs voor een laat-Romeinse christelijke gemeenschap in Begastri alleen bewezen door de eerder genoemde brokstukken van Christelijke sarcofagen. Andere bewijsstukken voor een vierde of vijfde-eeuwse christelijke gemeenschap in Begastri zijn er eigenlijk niet. Dit doet denken aan de opmerking van Kulokowski over de verspreiding van het christendom in laat-Romeins Hispania. Hij stelt daarin dat er weinig literair bewijs is voor een intensieve verspreiding van het christendom in de vierde en vijfde eeuw. Volgens hem toont het archeologisch materiaal aan dat het veel meer een geleidelijke verspreiding was. Volgens hem was er vóór 461, het moment dat de Romeinse keizer Julius Valerius Maiorianus wordt vermoord en het Romeins bestuur over Hispania eindigt, geen plaats voor kerken, basilieken en een necropolis binnen de muren van de laat Romeinse stad in Spanje. Tot dat moment domineerden nog de Romeinse publieke gebouwen en instellingen. Pas in de zesde eeuw verschijnen er christelijke gebouwen binnen de muren van de stad.
Zesde-eeuwse bisschoppen
Zijn er materiële en schriftelijke bronnen voor het ontstaan van een christelijke gemeenschap in de zesde eeuw in Begastri? Afgezien van het monogramkruis dat is gevonden bij de aanleg van de spoorlijn tussen Murcia en Caravaca de la Cruz zijn er weinig tot geen materiële overblijfselen uit de zesde eeuw die wijzen op een christelijke gemeenschap of basiliek in Begastri. Het bronzen kruis wijst wel op de aanwezigheid van een kerk, het hing namelijk aan het plafond boven het altaar, echter het lag niet ‘in situ’. Maar waar de kerk wel gestaan heeft, binnen of buiten de ommuring van de Romeinse stad, is volledig onduidelijk. Er zijn tot op heden geen aantoonbare resten van een basiliek op of rond de Cabezo de Roenas gevonden. Een paar opgestapelde stenen in het middelpunt van de heuveltop doen denken aan een portaal van een basiliek. Er liggen een paar stenen muurtjes om heen. Maar het is niet afgezet en ik kan ook geen publicaties vinden van een gedocumenteerde opgraving van deze plek. Het is een hypothese dat hier ooit een basiliek heeft gestaan. Een wetenschappelijk geleide opgraving van deze plek zou uitsluitsel kunnen geven.
We zijn voor de bewijzen voor een laat zesde-eeuwse basiliek in Begastri afhankelijk van latere schriftelijke bronnen en inscripties op stenen. Een van die bronnen is een manuscript uit de zeventiende eeuw. Daarin schrijft de franciscaner monnik Botija over een steen die hij gevonden heeft op kleine afstand van Cehegín. Hij schrijft aan de bisschop van Cartagena, omdat het volgens hem een inscriptie bevat, die van groot belang is voor Cehegín. De steen is zo groot als een altaar en volgens Botija al meer dan 1000 jaar oud. Hij maakt een tekening van de steen en de inscriptie. Tegenwoordig wordt deze als volgt wordt weergegeven: NO(mine) DO(mini) ACRVSMINVS BIGASTRENS(is) ECCLESIEAE EP(i)S(copus) SACRAVIT ANC BASELICAM S(an)C(t)I VINCENTII ANNO III PONTIFICATUS SVI. Ofwel: ‘In de naam van de Heer: Acrusmino, bisschop van de kerk van Begastri wijdde in zijn derde jaar van zijn pontificaat de basiliek van San Vicente in’. Later in de achttiende eeuw is een andere franciscaner monnik, padre Ortega, tevergeefs op zoek gegaan naar deze altaarsteen. De steen is nooit terug gevonden. Volgens zijn verslag werden stenen van de Cabezo de Roenas gebruikt voor het bouwen van woningen en gebouwen, wat ook verklaard waarom er nog zo weinig over is van de oude stad Begastri. De andere bron voor een zesde-eeuwse basiliek in Begastri hangt in het museum in Cehegín. Het is een gedenksteen waarop staat dat ene Vitalis een basiliek heeft ingewijd. De zandstenen gedenksteen is vervaagd en is zonder datum. Volgens de beschrijvingen is het een zesde-eeuwse steen. Er zijn geen andere bronnen die teruggaan tot de zesde eeuw en iets kunnen vertellen over een vroegchristelijke gemeenschap in Begastri.
Handel met Noord Afrika
Begastri moet tot de komst van de Visigotische koning en militair leider Leovigildo één van de vele Romeinse civitates geweest zijn die er in Zuidoost Spanje tot dan toe een eigen autonome plaats innamen. Kulikowski stelt dat de Visigotische koningen tot het midden van de zesde eeuw geen enkele zeggenschap hadden over het zuiden en westen van Spanje. Daar bevonden zich nog vele autonome steden met een eigen bestuur. In de steden had een kleine elite het voor het zeggen. We hebben het over vooraanstaande rijke families die in de laat-Romeinse periode de publieke taken van de stad beheersten, de curiales. Ook in de Romeinse municipio Begastri moet er families zijn geweest die het in deze stad voor het zeggen hadden. Een belangrijk bewijs daarvoor zijn de overblijfselen van de rijk versierde sarcofagen die vanuit Italië geïmporteerd werden. Deze personen hadden een hoge sociaal economische status. Begastri was ook een plaats waar veel handel werd gedreven. Muñoz Sandoval en Zapata Parra schrijven in hun artikel Materiales arquelógicos de época Romana en Begastri de ontwikkeling van de handel in de stad aan de hand van opgegraven materialen uit de laatste opgravingscampagnes. Sinds de komst van de Romeinen in de regio van Begastri is er een levendige handel tussen Carthago Novo, Noord Afrika en het binnenland. De vierde eeuw is het hoogtepunt van de economische groei in Begastri. Hispano-Romeinse families beheersen de productie van agrarische producten, de mijnen in Gilico en de handel. Ze importeren goederen uit alle delen van het Romeinse Rijk, vooral uit Noord-Afrika via de haven van Carthago Novo. Ook na het vertrek van het Romeins gezag uit Hispania aan het einde van de vijfde eeuw blijft Begastri een centrum voor handel. Op de Cabezo de Roenas zijn veel scherven gevonden van Afrikaanse amforen met resten van vissaus en olijfolie wat misschien kan duiden op het gebrek aan agrarische overschotten in de buurt van Begastri, maar misschien evenzeer op een lange periode van handel met de kustplaatsen en met Noord Afrika. In de zesde eeuw blijven deze commerciële routes operationeel ondanks het gebrek aan keizerlijk gezag. De macht van de Visigotische koningen bleef afwezig. De komst van de Oost-Romeinse troepen in Zuid- en Zuidoost Spanje verandert weinig voor Begastri. Er zijn geen materiële bewijzen van een Byzantijnse aanwezigheid in de stad, maar dat wil niet zeggen dat de Byzantijnen er niet zijn geweest en dat de handel met Carthago, waar de Byzantijnen wel bewijsbaar aanwezig waren niet volop door bleef gaan. Er is geen bewijs dat de bevolking van de stad afnam in deze periode. In 577 verovert de Visigotische koning Leovigildo de stad en verbouwt deze tot een strategische vestingstad op de route tussen het zuidoosten en de kust. Daarvoor werd de Hispano-Romeinse stad volledig herbouwd. Romeinse gebouwen werden afgebroken en bouwmateriaal gebruikt voor de fortificatie van de stad, van de verbreding en verhoging van de muren en poorten. Sarcofagen werden vernield en gebruikt als vulmateriaal. Keukengerei, servies en amforen werden platgewalst als plaveisel voor straten. Van de publieke gebouwen uit de Romeinse stad, zoals een forum, is niets teruggevonden. Resten van een eventuele Byzantijnse aanwezigheid is hiermee volledig weggevaagd. Mogelijk dat na 577 er een basiliek in het centrum van de stad werd gebouwd, zoals de inscriptie in het manuscript en de steen van bisschop Vitalis aantonen. De eerste aanwijzingen van een bisschoppelijke zetel in de stad. Maar ook van deze basiliek zijn er geen overblijfselen teruggevonden.
Jona Lendering zette mij met zijn boek over Hannibal in de Alpen aan tot nadenken over hoeveel bronnen er eigenlijk zijn over de laat-Romeinse stad Begastri. Het is verbazingwekkend weinig. In de schriftelijke bronnen is weinig tot niets te vinden over de Romeinse stad Begastri. De stad is in de Visigotische periode volledig herbouwd is en later de heuvel gebruikt is als voorraad van bouwmaterialen voor de gebouwen in de omgeving. De opgravingen van de laatste twee decennia hebben veel keramisch materiaal opgeleverd uit de Romeinse periode, vooral veel brokstukken van de vloeren en plaveisel van de straten. Dit levert slechts informatie op over de economische ontwikkeling en handelsrelaties in de stad, weinig over de politieke en sociale veranderingen in de laat-Romeinse stad Begastri. Nieuwe opgravingscampagnes op de heuvel aan de Quipar gaan hopelijk nieuwe bronnen opleveren die meer inzicht op gaan leveren.
Afbeeldingen met een * zijn afkomstig van de website www.regmurcia.com