In de voorgaande stukjes op deze blog schreef ik over zesde en zevende eeuwse kerkjes in Spanje gebouwd in de periode van de Visigotische overheersing van het Iberisch schiereiland. Ik schreef over Santa María del Melque, Santa Lucía del Trampal en Santa María de Quintanilla. Deze kerkjes liggen ver weg van steden, tussen de heuvels op het platteland. De kerkjes zijn eenvoudige gebouwtjes, van steen en met mooie ornamenten. Ik stelde mij in het vorige stukje de vraag hoe het komt dat er op deze afgelegen plaatsen deze kerkjes werden gebouwd. Een van de antwoorden vond ik in het boek Introdución a la Hispania Visigoda van Raúl González Salinero.
Dertien eeuwen lang lagen deze kerkjes op afgelegen plaatsen, veelal hergebruikt door boeren, als stal voor hun vee, of door een kleine geloofsgemeenschap, als moskee of mozarabisch kerkje en soms zelfs als klein fort. Hierdoor zijn ze bewaard gebleven en kunnen we ze nu nog bezoeken. Vooral in de twintigste eeuw zijn deze kerkjes ontdekt en gereconstrueerd. Wat er op het platteland overgebleven is zien we in de steden niet meer terug. Daar zijn alle Visigotische overblijfselen verdwenen onder kerken en kathedralen. De stenen werden hergebruikt in huizen en gebouwen. Kerken werden uitgebouwd en nog eens uitgebouwd, waardoor we slechts de fundamenten of wat muren terugzien in de bestaande kerken. Zo zijn er in de kerk San Juan de los Caballeros in Segovia nog muren en te zien van de Visigotische voorganger. Vraag je in een Oficina de Turismo naar gebouwen of overblijfselen uit de Visigotische periode dan kijken ze je verbaasd aan. Sommige baliemedewerkers doen hun best, zoals een dame in het Oficina de Turismo in Segovia. Ze halen gidsen uit kasten, zoeken met je mee en verwijzen je naar de kerken in het buitengebied.
Private kerken
Volgens González Salinero zijn de meeste overgebleven kerkjes uit de zesde en zevende eeuw private kerken. Ze werden gebouwd door de Visigotische aristocratie op hun privé eigendommen bij een gehucht van landbouwers of vici. Het diende zowel als privé kerk als parochiekerk voor de omwonenden. Uit besluiten van concilies blijkt dat de privé personen zichzelf ook het recht toe-eigenden om priesters te benoemen voor hun eigen kerken, wat inging tegen het recht van bisschoppen om priesters te benoemen en kerken in te zegenen. Aan de andere kant wilden de bisschoppen ook vastleggen dat wanneer een privé persoon een kerk stichtte deze er dan ook voor zorg zou dragen de kerk tot in de eeuwigheid te onderhouden. Het verval van kerken buiten de steden was blijkbaar een probleem. De kerken die wij nu kunnen bezoeken zijn misschien wel helemaal niet zo representatief voor de kerken die in de Visigotische periode gebouwd werden. In de steden werden grote basilieken gebouwd, zoals in Toledo met de San Pedro en de San Pablo en in Mérida met de Basilica voor Santa Eulalia, maar daarvan zijn enkel wat fundamenten van teruggevonden. Zo ook in Recopolis en Minateda de Tolmo, waar nog beter de resten van de kerk te zien zijn. Het blijft dus steeds uitkijken hoe je de overgebleven kerkjes op het platteland typeert.
San Juan de Baños
In het najaar 2019 bezocht ik het kerkje San Juan de Baños. Het ligt op een heuvel in het dorpje Baños de Cerrato, vlak bij Palencia. In de folder die we bij de ingang van de kerk ontvingen staat dat dit kerkje ‘el más significativo de la arquitectura religiosa del reino visigodos’ is. Een steen met de inscriptie boven het koor, waarvan een reproductie in de koorgang hangt, stelt in het latijn dat deze kerk in 661 is gedoneerd en ingewijd door koning Recesvinto van de Visigoten. In de kerk hangen tekeningen en etsen van de kerk uit de 18de eeuw. Op deze tekeningen is de kerk een bouwval, na eeuwen van verval en een brand. De kerk lijkt sinds de oprichting regelmatig te zijn herbouwd, waarbij de drie karakteristieke transepten, bekend van Santa Lucía del Trampal, met aparte ruimten verdwenen zijn. Ook de zuidelijke muur van het schip is verplaatst. In een artikel uit 1998 beschrijven Caballero Zoredo en Feijoo Martínez over de verschillende bouwfases van het kerkje op basis van archeologische opgravingen in de jaren 50 en de uitgevoerde restauraties. Zij concluderen dat San Juan de Baños vanaf het begin van haar bouw vele malen werd herbouwd, gereconstrueerd en opnieuw opgebouwd. In de middeleeuwen werd het zelfs herbouwd tot een gotisch kerkje, waarna het later in de 19de eeuw weer werd gerestaureerd tot wat een Visigotisch kerkje moest lijken. In 1897 werd het een nationaal monument en daarna nog een aantal malen gerestaureerd. Ik begin aan mijzelf te twijfelen. Wat zie ik nu eigenlijk? Is dit nu de meest karakteristieke kerk van de religieuze architectuur in de Visigotische periode? Ik denk het niet. Wat ik zie is een reconstructie van een reconstructie dat ons een beeld moet geven van een geïdealiseerd vroeg christelijk kerkje uit de zevende eeuw. Het enige dat volgens mij zeker is, is dat er op deze plek, zo’n 20 kilometer van Palencia door de Visigotische Koning Recesvinto een kerkje gebouwd is in de zevende eeuw “por derecho propio”, voor eigen gebruik.
Gemeenschappelijke kenmerken
De Visigotische kerkjes op het Spaanse platteland hebben allen zo hun eigen geschiedenis, maar ze hebben ook een aantal zaken gemeen: Ze zijn bewaard gebleven omdat ze niet in steden lagen en daar verbouwd en herbouwd werden tot kerken en kathedralen. Ze lagen afgelegen en werden in de afgelopen eeuwen vaak gebruikt voor andere doeleinden, zoals een stal, boerderij, mezquita of fort en konden daardoor voor het nageslacht bewaard blijven.
De zevende eeuwse kerkjes zijn ook allemaal gereconstrueerd, want wat er na dertien eeuwen over was moest opnieuw worden opgebouwd tot Spaans cultureel erfgoed, sommige kerken al in de vroege 20ste eeuw, anderen pas enkele decennia geleden. De kerkjes zijn in de loop van de eeuwen allemaal anders geworden. Ze zijn herbouwd tot mezquita, verwoest door brand of plundering en weer opnieuw opgebouwd. Het waren ruïnes die werden hergebruikt als stal of boerderij. Santa María del Melque heeft zelfs een toren gekregen om als fort te dienen tijdens de successieoorlogen. Bij de reconstructies in de twintigste eeuw is het maar de vraag welke restauratie principes men heeft gebruikt voor de reconstructie. Neem bijvoorbeeld de kerk van Santa Lucía del Trampal. Reconstrueert men de elementen van de mezquita uit de periode van het kalifaat of neemt men de basis van de kerk uit de zevende eeuw als uitgangspunt? Elk kerkje is een representatie van wat wij heden ten dagen denken hoe het er in de zevende eeuw uitgezien zou kunnen hebben.
Een typisch kenmerk van de bekende ‘Visigotische’ kerkjes is volgens González Salinero dat het private kerkjes waren, gesticht door een machtig heer, met grote landerijen en boeren tot zijn beschikking. De kerkjes die we nu kunnen bezoeken zijn volgens hem niet representatief voor de Visigotische kerken. Het waren parochiekerkjes, voor een kleine gemeenschap boeren en slaven die op de landerijen van de heer werkten, gebouwd ter meerdere eer en glorie van de heren die ze stichten. Ze lagen buiten de invloedssfeer van de koning en prelaten. Bisschoppen hadden nauwelijks invloed op wie er de mis opdroeg en het onderhoud van de kerken. En misschien is dat wel wat we ons moeten realiseren wanneer we een kerkje uit de zevende eeuw op het Spaanse platteland binnenlopen: ze zijn allemaal uniek in hun eenvoud en voor slechts enkelen gebouwd ter meerdere eer en glorie van één familie.